Werken aan een goede chemische kwaliteit
Inleiding
De samenstelling van het water bepaalt hoe het waterleven functioneert en hoe we het water kunnen gebruiken. Water moet geschikt zijn voor mens, dier en plant en voor landbouw en industrie. Het waterleven heeft de van nature voorkomende stoffen in het water nodig, maar als de concentraties van deze stoffen veranderen kan dit leiden tot ongewenste effecten zoals eutrofiëring of vergiftiging. Daarnaast kan een verandering van de fysische parameters zoals de temperatuur en doorzicht leiden tot ongewenste effecten op het waterleven.
Ontwikkeling waterkwaliteit
Nog niet overal hebben we de gewenste kwaliteit van het oppervlaktewater bereikt. Door menselijke invloed zijn de hoeveelheid natuurlijke stoffen en de waarden van fysische parameters (zoals temperatuur en doorzicht) in het oppervlaktewater veranderd. Bovendien komen er heel veel stoffen via allerlei routes in het water terecht, zoals bestrijdingsmiddelen, PAK (poly aromatische koolwaterstoffen, vaak kankerverwekkende teerachtige producten) (polycyclische aromatische koolwaterstoffen), hormoonverstorende stoffen, antibiotica en microplastics (microscopisch kleine plasticdeeltjes). Deze microverontreinigingen vormen een risico voor het waterleven en voor het gebruik van water, bijvoorbeeld voor veedrenking of de drinkwatervoorziening. Hier maken we ons serieus zorgen over. Door verbeterde analysetechnieken weten we steeds beter welke stoffen in het water aanwezig zijn, maar het is nog onduidelijk wat het (cumulatieve) effect is van die stoffen op het waterleven en wat in de toekomst mogelijke gezondheidsrisico’s zijn.
Toelichting
Normen voor de chemische waterkwaliteit
Voor verschillende stoffen is op grond van onderzoek vastgesteld bij welke hoeveelheid deze een bedreiging vormen voor de volksgezondheid en/of het waterleven. De toelaatbare concentraties zijn vastgelegd in nationale wet- en regelgeving. Zo zijn er normen voor drinkwater, zwemwater maar ook algemene normen voor grond en oppervlaktewater. De meest gevaarlijke stoffen zijn op Europees niveau genormaliseerd.
Voor chemische stoffen (prioritaire stoffen (lijst van stoffen die door de EU zijn aangemerkt als schadelijk voor het milieu)) geldt een Europese norm voor al het oppervlaktewater die op grond van de KRW in 2027 moet zijn bereikt. Als voor alle prioritaire stoffen de norm wordt gehaald, is de 'goede chemische toestand' bereikt.
Lees meer
Op Europees niveau is er een lijst opgesteld met prioritaire stoffen die met voorrang aangepakt moeten worden, om de Europees vastgestelde normen te halen. Daarnaast is er een categorie specifieke verontreinigende stoffen die lokaal of regionaal voor problemen zorgen (zoals metalen en gewasbeschermingsmiddelen), waarvoor landelijk normen zijn vastgesteld.
De normen voor prioritaire en specifieke verontreinigende stoffen uit het Besluit Kwaliteitseisen en Monitoring Water (BKMW) en de Regeling monitoring KRW zijn - in lijn met provinciale visie en verordening - van toepassing op al het oppervlaktewater, dus ook voor het oppervlaktewater dat niet als waterlichaam voor de KRW is aangewezen.
De KRW-normen voor nutriënten (voedingsstoffen voor planten, veelal stikstof en fosfaat), zuurstof, zuurgraad, doorzicht, chloride en temperatuur zijn belangrijk voor het behalen van de ecologische doelen. Deze ecologische doelen zijn gekoppeld aan de KRW-doelen voor de waterlichamen. Ze kunnen daarom per watertype verschillen.
Voor het beoordelen van nieuwe risico’s door de aanwezigheid van bijvoorbeeld geneesmiddelen, hormonen, nanodeeltjes of microplastics (microscopisch kleine plasticdeeltjes) in het water zijn nog geen normen vastgesteld. Op basis van het voorzorgprincipe hebben waterschappen ook voor stoffen zonder normen een verantwoordelijkheid om dreigende problemen en achteruitgang van waterkwaliteit te voorkomen. Voor deze stoffen is het doel om meer inzicht te krijgen welke stoffen een bedreiging vormen voor de gewenste waterkwaliteit en mogelijkheden aan te grijpen om de emissies aan de bron terug te dringen.
Toestand
Huidige situatie
In het algemeen is de chemische kwaliteit van het oppervlaktewater in Rijn-Oost de planperiode 2010-2015 niet sterk veranderd. Op dit moment voldoen circa 60% van de waterlichamen in Rijn-Oost aan de normen voor prioritaire stoffen (lijst van stoffen die door de EU zijn aangemerkt als schadelijk voor het milieu). In meer dan 40% van de waterlichamen zijn er plaatselijk overschrijdingen voor specifiek verontreinigende stoffen, in veel gevallen voor één of enkele stoffen. Er zijn sterke regionale verschillen.
Lees meer
Verdere verbetering van de chemische waterkwaliteit stagneert. Er zitten op veel plaatsen nog steeds te veel voedingsstoffen in het water. Ook microverontreinigingen zoals resten van gewasbeschermingsmiddelen, PAK (poly aromatische koolwaterstoffen, vaak kankerverwekkende teerachtige producten), barium en kobalt overschrijden nog te vaak de normen.
Grondwater
De kwaliteit van het grondwater in Nederland is redelijk goed. Wel komen lokaal teveel nitraat en bestrijdingsmiddelen in het grondwater voor. Het lijkt erop dat de hoeveelheid bestrijdingsmiddelen in het diepe grondwater de laatste jaren stijgt.
Doelen
Doelen
Om een gezond en schoon watersysteem te realiseren werkt het waterschap aan een goede chemische kwaliteit van het oppervlaktewater.
Aanpak
Aanpak voor de planperiode
Aanpak bij de bron
Aanpak bij de bron
Bij de aanpak van emissies (uitstoot van stoffen) blijft het voorkómen van verontreinigingen ons uitgangspunt. We zetten daarvoor verschillende instrumenten in, zoals voorlichting, advisering, vergunningverlening en handhaving (bijvoorbeeld van spuit-, mest- en teeltvrije zones). Vergunningverlening zorgt ervoor dat via vergunningen of algemene regels de best beschikbare technieken (bbt (best beschikbare technieken)) worden voorgeschreven om lozingen en emissies terug te dringen. De beoordeling van aanvaardbaarheid van de lozingen na toepassing van bbt, en het zo nodig treffen van aanvullende maatregelen gebeurt met de immissietoets (toets waarbij de gevolgen van een lozing in beeld worden gebracht) (beoordeling op basis van de kwaliteit en functie van het ontvangende water).
Lees meer
We hanteren het standstill-beginsel als het gaat om de aanpak van stoffen. Dat houdt in, dat de waterkwaliteit niet verder achteruit mag gaan.
Ook gaan we uit van het principe dat ‘de vervuiler betaalt’. Voor lozingen kan een heffing worden opgelegd. In sommige gevallen kan de vervuiler niet betalen (zoals watervogels). In dergelijke situaties worden gezamenlijke afspraken worden gemaakt over de kostenverdeling.
Het waterschap kan het rendement van een aantal rioolwaterzuiveringsinstallaties verbeteren. Daar waar verhoging van het rendement significant bijdraagt aan de verbetering van de oppervlaktewaterkwaliteit, de maatregel kosteneffectief blijkt en de bronaanpak (aanpak die gericht is op het voorkomen van emissies) onvoldoende werkt, zal deze maatregel worden overwogen (zie verder bij hoofdstuk Afvalwaterketen (alle activiteiten tussen drinkwaterwinning en rioolwaterzuivering)).
De zuivering van afvalwater in het buitengebied gebeurt in (sommige delen van) gemeenten via een IBA (meestal kleine installatie voor de individuele behandeling van afvalwater) (Individuele behandeling afvalwater) vanwege de hoge kosten van drukriolering (rioleringssysteem waarbij het afvalwater onder druk wordt verpompt, tegenhangen van vrij verval riolering). Sommige gemeenten heroverwegen hun manier van rioleren en denken na over aanleg van nieuwe riolering of juist afstoten ervan. We willen samen met de gemeente zoeken naar de beste oplossing, binnen de randvoorwaarden van waterkwaliteitsdoelen en de doelmatigheidsopgave in de afvalwaterketen. We willen ook dat IBA’s goed functioneren omdat ongezuiverde huishoudelijke lozingen effect kunnen hebben op de volksgezondheid en de mogelijkheden voor veedrenking.
Voorkomen van afwenteling
Voorkomen van afwenteling
Bij de aanpak van emissies worden eerst de probleemstoffen bepaald. Hierbij maakt het waterschap een analyse op stroomgebiedsniveau. Als de emissies van een stof stroomafwaarts problemen veroorzaken, ook al is dit niet in het beheergebied van het waterschap, dan wordt deze stof in het emissie (uitstoot)- en stoffenbeleid meegenomen.
Actief met partners
Actief met partners
Het waterschap zet de ontwikkeling voort om met partners uit de productieketen gezamenlijk doelen te realiseren. Dit betreft niet alleen de gebruikers maar ook producenten, leveranciers en distributeurs van stoffen als gewasbeschermingsmiddelen, hormoonverstorende stoffen, meststoffen en andere potentiële verontreinigingen. Deze kunnen bijvoorbeeld via certificering in de landbouw of gescheiden inzameling en behandeling in zorginstellingen, een belangrijke rol spelen in het terugdringen van verontreinigingen en hiermee vanuit de eigen verantwoordelijkheid een bijdrage leveren. Hierbij werken we samen met andere waterschappen, gemeenten, regionale uitvoeringsdiensten (RUD (regionale uitvoeringsdiensten, samenwerkingsverbanden van overheden die zorg dragen voor vergunningverlening, toezicht en handhaving van diverse wetten)) en drinkwaterbedrijven.
Ook de landbouwsector betrekken we actief bij de aanpak om het teveel aan voedingsstoffen en bestrijdingsmiddelen in het water terug te dringen. Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer van LTO (land en tuinbouw organisatie) is hier een goede basis voor. Op basis van initiatieven uit de landbouw gaan we in de planperiode samen werken aan verbetering van bodemkwaliteit en waterkwaliteit. Het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3 (het derde plattelandsontwikkelingsprorgamma van de EU)) biedt mogelijkheden voor steun aan bepaalde bovenwettelijke maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit.
Actief agenderend
Actief agenderend
Het waterschap heeft voor sommige verontreinigingen weinig mogelijkheden om deze aan te pakken. De verantwoordelijkheid voor het beleid voor het omgaan met mest, stikstof, de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen en andere stoffen, liggen bijvoorbeeld bij het Rijk of de Europese Unie. Door samen met andere waterschappen, drinkwaterbedrijven en NGO (niet gouvernementele organisaties, belangenbehartigers)’s duidelijk te maken, waarvoor aanvullend Rijks- en Europees beleid nodig is, kunnen we toch invloed uitoefenen op de verbetering van de chemische waterkwaliteit. Denk bijvoorbeeld aan het actief agenderen van het feit dat het beoordelen van het effect van stoffen op de waterkwaliteit nodig is als onderdeel van het toelatingsbeleid van de Europese Unie (REACH) voor chemische stoffen en gewasbeschermingsmiddelen.
Risico’s in beeld en aanvullend onderzoek
Risico’s in beeld en aanvullend onderzoek
Het waterschap wil meer inzicht in bestaande en nieuwe risico’s die een gezond watersysteem kunnen belemmeren. We willen de risico’s voor mens, dier en de natuur tijdig signaleren. Daarvoor is onderzoek nodig. Dit doen we samen met het landelijke kenniscentrum voor de waterschappen, de STOWA. (stichting onderzoek waterschappen)
Het onderzoek spitst zich niet alleen toe op het inzicht krijgen in de risico’s. We participeren ook in onderzoeken naar mogelijkheden om de risico’s te beperken bijvoorbeeld door onderzoek naar de mate waarin de afvalwaterzuivering de stoffen uit het water kan halen.
Maatregelen
Maatregelen in de planperiode
In het oppervlaktewater komen verschillende stoffen voor die de normen overschrijden. De aanpak van deze probleemstoffen is maatwerk. Daar hebben we onze partners voor nodig. We beginnen met het in beeld brengen van de belangrijkste probleemstoffen in de gebieden. Vervolgens bepalen we in overleg met relevante partijen welke strategie we volgen om aan de norm te voldoen. Die strategie kan per doelgroep en per groep stoffen verschillen. Soms is het de verantwoordelijkheid van het Rijk om beleid te ontwikkelen.
We werken dit stoffen- en emissiebeleid verder uit en stellen dit vast in het emissiebeheerplan (plan om de uitstoot van verontreinigingen terug te dringen of te beheersen). Het emissiebeheerplan geeft inzicht in de probleemstoffen, stelt prioriteiten en geeft handreikingen voor de inzet van instrumenten, zoals advisering, vergunningverlening en handhaving. Onderdeel van het stoffen- en emissiebeleid is het beleid voor lozingen op waardevolle wateren. Dit beleid gaan we deze planperiode actualiseren. Ook het IBA (meestal kleine installatie voor de individuele behandeling van afvalwater)-beleid voor huishoudelijke lozingen in het buitengebied wordt in samenspraak met de gemeenten in de planperiode herzien.
We maken een afwegingskader waarmee we beoordelen in hoeverre de nutriënten (voedingsstoffen voor planten, veelal stikstof en fosfaat) het halen van de ecologische doelen belemmeren, als deze (volgens de KRW) normoverschrijdend in het oppervlaktewater aanwezig zijn. Dit afwegingskader dient als input voor de beoordeling van het effluent (het in de rioolwaterzuiveringsinstallatie gezuiverde water dat geloosd wordt op oppervlaktewater) van rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi (rioolwaterzuivering)’s) op de kwaliteit van het ontvangende water (immissietoets (toets waarbij de gevolgen van een lozing in beeld worden gebracht)) en geeft ook richting aan hoe we met andere bronnen van nutriënten kunnen omgaan.
Het effluent (het in de rioolwaterzuiveringsinstallatie gezuiverde water dat geloosd wordt op oppervlaktewater) van de rwzi (rioolwaterzuivering)'s moet voldoen aan de gestelde lozingseisen in het Activiteitenbesluit (besluit van de minister op basis waarvan vergunningverlening plaatsvindt.). Het effluent moet tevens het behalen van de gewenste kwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater niet in de weg staan. Om de invloed van het effluent op de oppervlaktewaterkwaliteit vast te stellen voeren we een immissietoets (toets waarbij de gevolgen van een lozing in beeld worden gebracht) uit. Als daaruit blijkt dat strengere lozingseisen nodig zijn dan de standaardeisen uit het Activiteitenbesluit, dan wordt onderzocht welke eisen haalbaar zijn met de stand der techniek en tegen acceptabele kosten. Bij de afweging wordt ook de belasting van het oppervlaktewater door andere (diffuse) bronnen meegenomen. Deze aanpak wordt vastgelegd in het 'beleidskader lozingseisen rwzi’s' (2017).
Als vervolg op eerder onderzoek werken we op twee manieren aan voorkomen of verminderen van afwenteling (problemen niet zelf oplossen maar met het af te voeren water meegeven). Als eerste door onderzoek naar effectieve maatregelen voor stoffen die bijvoorbeeld vanuit de IJssel en de Vecht terecht komen in het Zwarte Meer en het Veluwemeer. Dit gebeurt in afstemming met Rijkswaterstaat en gaat starten zodra Rijkswaterstaat heeft aangetoond dat de aanpak van de belasting door stoffen een kosteneffectieve maatregel is om de KRW-doelen te bereiken. Daarnaast leggen we de problematiek van afwenteling van stoffen vanuit de grensoverschrijdende waterlichamen voor aan de Duitse waterbeheerders.
We voeren één of meer pilotprojecten uit om samen met partners uit de waterketen medicijnresten in oppervlaktewater terug te dringen, bijvoorbeeld in samenwerking met ziekenhuizen en zorginstellingen.
In het milieu komt een groot scala aan stoffen voor, die we niet allemaal kunnen meten. Daarnaast bestaat de kans dat een mengsel van stoffen bij organismen anders uitwerkt dan bij individuele stoffen het geval is. We gaan met ‘effecttesten’ na welke stoffen en hun afbraakproducten effect hebben op het waterleven. Hiermee ontstaat een beeld van de risico’s van het toenemende aantal stoffen. Onverklaarde effecten kunnen aanleiding zijn om naar de stoffen te zoeken die deze effecten veroorzaken.
Door deelname aan het landelijke meetnet voor gewasbeschermingsmiddelen dragen de waterschappen bij aan de evalueerbaarheid van de doelen uit de landelijke ‘Tweede Nota Duurzame Gewasbescherming’. Dit stelt het Rijk in staat na te gaan of het nodig is aanvullende maatregelen te nemen die er aan bijdragen dat er minder gewasbeschermingsmiddelen in het water terechtkomen die er van nature niet in thuishoren.